Mijn moeder werkt al dik 30 jaar in de zorg en draait al drie decennia de nachtdiensten. Ze is verpleegkundige in een verzorgingstehuis en werkt altijd van elf uur ‘s avonds tot zeven uur ‘s ochtends. ‘Het is geen bejaardentehuis’, zegt ze altijd, ‘dat is iets anders’. Soms moest ik als klein kind een paar uurtjes mee, omdat er geen oppas was, of omdat het even niet anders kon. Ik herinner me de pikdonkere gangen, verlicht door groene uitgangsborden. Ik herinner me een specifiek moment waarop mijn moeder een ruimte binnenging met een collega. Tegen mij zei ze dat ik even moest wachten. Het was na middernacht, alles voelde griezelig en ik plaste net niet in m’n broek. Daar, in m’n uppie in de uitgerekte gangen, kwam ik een verwarde oude vrouw tegen. Ze mompelde en leek wel een geest. Hoe oud zou ik zijn geweest, negen? De vrouw praatte kinderlijk, moest giechelen en zat aan m’n lokken. Ik werd er ongeduldig van, en reageerde geïrriteerd. Toen opperde ze dat we de deur – waar mijn moeder en collega waren – open moesten trekken, en ik deed het, want je luistert naar oudere mensen. Samen trokken we de deur open en de dame rende lachend weg, de duisternis in.
In Familiar Touch gebeurt iets soortgelijks. We zien hoe de oudere Ruth (Kathleen Chalfant), met dementie, naar een verzorgingshuis wordt gestuurd en daar moet wennen aan een nieuw leven. Tijdens één van haar eerste nachten loopt ze verward haar kamer uit. Alsof ze een afspraak heeft en net aan de dag gaat beginnen. Ze loopt langs een andere vrouw, ook verward en met een missie. Het deed me denken aan dat ene moment dat ik als kind als eng ervaarde en als een spookverhaal navertelde aan m’n vrienden. Maar hier, in deze film, is het niet eng en spookt het niet.