Net afgestudeerd en dan al met je film op het prestigieuze filmfestival van Cannes? In 2020 overkwam het regisseur Vincent Tilanus (1994) met zijn film Marlon Brando. Zijn uitzinnige vreugde was van korte duur, want 2020 bleek nou net het jaar waarin heel het festival werd geannuleerd. ‘Ik heb toen wel in een kussen geschreeuwd,’ zegt Vincent. ‘Ik zou eigenlijk zo’n shirt moeten hebben met ‘I got selected for Cannes and all I got was this lousy T-shirt’ erop.’ Gelukkig kan hij er inmiddels om lachen, net als om het feit dat de vertoning van zijn film op het filmfestival van Toronto helaas ook niet doorging. ‘Dat alles werd gecanceld was een flinke reality check. De kans dat je voor Cannes wordt geselecteerd is zo klein, dat dit misschien de eerste en de laatste keer was. En toch denk ik: rustig aan, het komt wel goed. Ik ben pas 27 en wil de rest van mijn leven nog films maken. Da’s lang hoor, de rest van je leven. Tijd zat.’
De oorsprong van zijn passie voor film ligt in zijn Nijmeegse jeugd.
Als op een nietszeggende middag zomaar een box voor digitale televisie op de mat valt, gaat er een wereld voor Vincent open. Het woord streamen staat dan nog lang niet in de Van Dale en film kent hij tot dat moment voornamelijk van de grijsgedraaide videobanden in zijn ouderlijk huis. Nieuwsgierig sluit hij de UPC-box aan en stuit op een klein wonder: een heus filmkanaal. Zo ontdekt Vincent de films van Paul Thomas Anderson via het olie-epos There Will Be Blood. Zonder de precieze termen als mise-en-scène en cameravoering te kennen, is hij zich voor het eerst bewust van de zeggingskracht ervan. ‘There Will Be Blood raakt me zo, omdat het thema’s als haat en jaloezie verbééldt en dus niet alleen verwoordt. Anderson heeft slechts één shot nodig om een gelaagde relatie of emotie uit te drukken. Dat zorgde ervoor dat ik ook films wilde maken.’
De Filmacademie legt teveel nadruk op het afstuderen
Na een afwijzing voor de Filmacademie, een rechtenstudie en een jaar aan het European Film College in Denemarken, komt Vincent op zijn eenentwintigste alsnog op de Filmacademie terecht. De eerste jaren staan in het teken van volwassen worden. ‘Pas in mijn derde jaar ben ik echt gaan maken wat ik zelf vet vond. ‘Soms vind ik het wel jammer dat die stap pas zo laat kwam. Aan de andere kant vind ik dat er in Nederland teveel nadruk ligt op het afstuderen. Er wordt van je verwacht dat je dan hele eigen visie hebt, waarmee je direct aan de slag kan. Maar vier jaar is kort om een visie te ontwikkelen, zeker op die leeftijd. Er zijn makers die er hun hele leven naar zoeken. Een filmopleiding is wat mij betreft een heel klein onderdeel van een lange artistieke reis. Ik zie het liever als startpunt dan als eindpunt.’
De Filmacademie als startpunt: wat neem je mee uit jouw tijd daar?
‘Ik heb er geleerd om kritisch te zijn en te experimenteren. Eerst dacht ik: als ik gewoon doe wat er van me wordt gevraagd, komt het goed. Ik snapte dan ook niet waarom mijn tweedejaarsfilm was mislukt. Ik had me toch keurig aan de opdracht gehouden? Een kritische montagedocent schudde me wakker. Hij vroeg of ik wel eens had geprobeerd om te experimenteren met de volgorde van de scènes. Toen ik daar ‘nee’ op moest antwoorden, blafte hij me af: ‘Hoe kun je dat niet proberen!’ Op dat moment vond ik het gênant, ook omdat ik de anderen wilde laten geloven dat ik wist wat ik deed. Ik heb die gêne een week lang bij me gedragen. Daarna ben ik wel echt veranderd. Door de schaamte die ik toen voelde ben ik megakritisch geworden en denk ik nu: inderdaad, we moeten alles proberen en onderzoeken. Dat experimenteren vind ik nu heerlijk.’
Een goede film erkent de absurditeit van het leven
Het afstuderen en de druk die dat met zich meebrengt, hoe heb jij dat ervaren?
‘Nu kan ik het beter in perspectief plaatsen, maar destijds ervaarde ik die druk zeker. Ik ontwikkelde een angststoornis en een burn-out. Het was een leuk jaar waarin mijn studiegenoten en ik elkaar veel steunden, maar tegelijkertijd konden stressgedachten zich lekker nestelen in ieders hoofd. Hoezeer docenten ons ook steunden; stress werd toch een beetje gebagatelliseerd. Zo ontstonden binnen de muren van het gebouw, waar niemand echt als schuldige aan te wijzen is, de perfecte omstandigheden voor een giftige sfeer. Daarin komen dingen als burn-outs gewoon vaak voor.’
Heeft die ervaring je werk na de Filmacademie beïnvloed?
‘Na een depressie en burn-out krijg je een nieuwe blik op de wereld. Je ziet dat het leven echt ziek depressief en heftig is, maar ook weer heel grappig. Een goede film speelt met die dynamiek, erkent de absurditeit van het leven. Ik zeg altijd dat een film eerlijk moet zijn. Ook binnen het maakproces vind ik het fijn en belangrijk om veel te praten en je hart op tafel leggen met een groep acteurs, producenten en de crew. Bij de opname van mijn korte film Heartbeats (2021) hadden we bijvoorbeeld van tevoren afgesproken dat we deze film alleen konden maken als we bloedeerlijk tegen elkaar zouden zijn over onze onzekerheden, momenten van jaloezie en paniekgevoelens. Dat zijn namelijk de thema’s die centraal staan in de film. Zo’n gesprek vind ik heerlijk, het is bijna therapie. Filmmaken als therapie.’
Een eerlijke film, wat moet ik me daar bij voorstellen?
‘Een eerlijke film laat ruimte over voor openheid: dingen zijn niet slechts op één manier te interpreteren. Ik wil ingewikkelde emoties en gebeurtenissen waarheidsgetrouw presenteren, en niet te veel sturen in de betekenis ervan. Eerlijkheid is ook toegeven dat we ons soms imperfect, chaotisch, dom of tegenstrijdig gedragen. Een heel dramatische film moet ook grappig zijn. Dat betekent niet dat er per se expliciete grapjes in moeten zitten. Als je de eerlijkheid van het leven aanvaardt, zie je terug dat er in een heftig verhaal ook luchtigheid zit. Dat vind ik interessant.’
‘Daarnaast ben ik bezig met de vraag wat die eerlijkheid precies inhoudt voor Nederlandse films in het bijzonder. Je ziet op dit moment een beweging van filmmakers die net als ik iets écht Nederlands willen maken. Van films tot politieseries: ik wil voelen en geloven dat iets zich in Nederland afspeelt. Een mooi voorbeeld hiervan is De veroordeling (2021). Tien jaar geleden zou die film op veel te Amerikaanse wijze gemaakt worden, maar nu zit het script vol met typisch Nederlandse grapjes. Je ziet in de film terugkomen dat er tijdens het schrijven is gedacht: hoe praat een Nederlandse redacteur van een televisieprogramma tegen haar journalisten?’
‘Door die ontwikkeling hoor ik nu minder vaak ‘dat was goed, voor een Nederlandse film*’*. Daar word ik blij van. Toen ik met vrienden naar Do Not Hesitate (2021) was, hadden we het na afloop gewoon over de inhoud zonder te hoeven noemen dat het beter was dan wat je van een Nederlandse film zou verwachten. Dat was vijf jaar geleden echt anders. We omarmen onze cultuur vaker. Blijf dat onderzoeken, want we hebben de essentie van Nederlandse film nog steeds niet helemaal gevonden. Onze filmwereld zit nog in de puberteit, maar dat is toch prima? Dan zoeken we toch lekker verder?’
‘Ik zou Nederland meer op de kaart willen zetten als filmland. We kunnen zo afgeleid raken door wat mensen links en rechts van ons doen. Daar komen vage en ongemakkelijke films uit, gemaakt in een filmtaal die ver van ons af ligt. We hoeven geen groot filmland te zijn, mijn doel is dat we gezien worden als een land dat films maakt op een manier zoals alleen Nederland dat kan. Het zou natuurlijk leuk zijn als we dan ook meer investeerders zouden kunnen krijgen. Zeker nu het NPO-fonds weg is. Maar dan denk ik: goede films maken, dan komt het hopelijk wel goed.’
Wat is ervoor nodig om jouw ambitie, om Nederland meer op de filmkaart te zetten, te verwezenlijken?
‘Ik hoor veel mensen zeuren over het Filmfonds, maar ik vind dat wel meevallen. Ik heb bevriende filmmakers uit andere Europese landen waar überhaupt geen overheidsgeld beschikbaar is om films te maken. Wij hebben dat wel. Natuurlijk kunnen dingen beter, op het gebied van de toelatingscommissies bijvoorbeeld, maar er is hier wel veel ruimte voor experiment. En ze sturen je plan soms terug met de boodschap dat je nog even de tijd moet nemen. Dat is vervelend om te horen, maar het is vaak wel het beste antwoord.’
‘Ik zou de verantwoordelijkheid voor het maken van betere films dan ook liever bij de makers leggen. Uiteindelijk is het aan hen om goede films te maken. We moeten ons de vraag stellen waarom sommige mensen wél films kunnen blijven maken en andere mensen niet. Dat is nou echt een probleem: de toegankelijkheid van het systeem. Ik ken supergoede makers die niet op een filmacademie hebben gezeten en daardoor jarenlang ingewikkelde constructies moeten bouwen om een aanvraag te mogen doen bij het Filmfonds. Ik snap dat een fonds zichzelf moet beschermen, maar zo onderdruk je tegelijkertijd ook verhalen van mensen die niet op elitaire, witte filmacademies hebben gezeten. Dat moet veranderen. Dat zou wel zo eerlijk zijn.’