Er zijn weinig dingen waarvan ik zo zeker weet dat ik ze haat en op een eigenaardige manier word ik daar ook immens gelukkig van. O, het genot van het bloed dat onder mijn nagels vandaan suist als ik naar zo’n kutfilm van Woody Allen kijk, daar kan geen goede film tegenop.
Dat heeft niets met Woody Allen zelf te maken. Althans, die man zelf geeft natuurlijk ook genoeg aanknopingspunten om hartgrondig gehaat te worden, maar ik heb dat niet nodig, bedoel ik. Die films zijn stom genoeg. Dat vermoeden rees al toen ik Vicky Christina Barcelona keek toen ik 17 was, ik wist het zeker toen ik vorig jaar Irrational Man zag.
Woody Allen is zo’n pianist. Ooit een begeesterde muzikant, nu alleen nog maar aan het pingelen
In Irrational Man leggen de personages in voice-overs aan de kijker uit hoe ze zich nou eigenlijk voelen op dat moment in de film. In plaats van dat Woody Allen laat zíen dat een personage verward is, laat hij zijn personages zeggen: ‘ik ben verward.’ En dat alles begeleid door een pingelend pianootje op de achtergrond, als een soort wachtmuziekje dat zegt: je hoeft niet op te letten hoor, dit is slechts het verstrijken van de tijd, dit is allemaal van geen belang. Als de pianist een personage in de film was zou hij dat ook over zichzelf zeggen in de voice-over: In die tijd van mijn leven was ik een pingelend pianootje, het interesseerde me allemaal geen kloot.
Woody Allen is zo’n pianist. Ooit een begeesterde muzikant, nu alleen nog maar aan het pingelen. Het lijkt hem allemaal niks uit te maken wat ik nou eigenlijk van zijn films vind, en dat haat ik.
Als ik dit aan mensen vertel, zeggen ze eigenlijk altijd hetzelfde: ‘Je zou de oude films van Woody Allen moeten zien, daar doet hij heel interessante dingen.’ En dat klopt, ik heb Annie Hall gezien en die was fantastisch. Maar toch, hoe enthousiast ik ook kan worden van een doorbroken vierde muur, het weegt niet op tegen de sensatie van de ergernis die ik ervaar bij zijn nieuwe films.
Over het algemeen denk ik dat het meer moeite vergt uit te leggen waarom je iets mooi vindt, dan om simpelweg te zeggen dat je iets haat. En om die reden haat ik eigenlijk ook mezelf dat ik hier voor de makkelijke weg gekozen heb. Maar — als ik zo vrij mag zijn om mijzelf in mijn eigen column een weerwoord te bieden — misschien merk ik bij Woody Allen juist dat het verschil tussen haat en liefde niet groot hoeft te zijn.
De anti-fan verschilt in wezen nauwelijks van de fan
’Haters zijn verwarde fans’, las ik laatst in een tweet. Dat ging over een diss van rapper Mula B aan Frenna, maar het ging met vooruitwerkende kracht misschien ook een beetje over mij. In de wetenschap hebben ze er een andere naam voor bedacht: ‘anti-fan’. Die verschilt in wezen nauwelijks van de fan: hij is even goed op de hoogte, hij is even toegewijd en even gedreven om die toewijding te delen. Het enige verschil met de fan zit in de lading van die toewijding: die is negatief. Met die gedachte wordt het neutrale midden vaak het meest gevreesd. De mensen daar hebben namelijk helemaal geen toewijding. Die kan het allemaal geen kloot schelen.
Hoe dan ook, ik heb Café Society gezien en ik vond ’t weer echt kut. Zoals alleen Woody Allen dat kan. Dat moet je zien.
Dit is de tweede column van Peter Buurman op Cineville.nl. Dit was de eerste. Als Peter niet in de film zit werkt 'ie bij De Speld en Zondag met Lubach. Je vindt hier elke twee weken een editie van Buurman in de Bios.