Tijdens mijn studie moest ik cultklassieker Les statues meurent aussi (1953) bekijken, een film van regisseurs Chris Marker, Alain Resnais en Ghislain Cloquet. Hun documentaire vertelt het verhaal van de Franse kolonisatie aan de hand van de Afrikaanse geroofde kunst die Fransen in het Musée du quai Branly in Parijs konden bekijken. Marker, Resnais en Cloquet beschrijven de westerse fascinatie met deze werken, die de bezoeker blijven aanstaren zonder ooit iets prijs te geven. ‘Als kolonisator van de wereld, willen we dat alles tot ons spreekt, maar deze beelden blijven sprakeloos’, merkt de verteller op.
70 jaar later brengt Mati Diop Dahomey uit, een documentaire over de terugkeer van Afrikaanse roofkunst naar Benin, waar tot 1904 het koninkrijk Dahomey lag. Diop had geen groter contrast kunnen aanbrengen tussen onze tijd en die van de jaren 50. Waar Les statues meurent aussi deze geroofde werken verdoemt tot een stilzwijgend en onbegrepen bestaan, laat Diop een van de teruggekeerde kunstwerken zelf aan het woord – in het Fon, een van de talen van Benin.
Het is het standbeeld van koning Ghezo – de heerser van Dahomey twee eeuwen geleden – dat spreekt. Op de bijbehorende papieren heet hij simpelweg Nummer 26. We volgen Ghezo van Frankrijk naar Benin, waar het standbeeld en de 25 andere werken met groot enthousiasme worden onthaald. Leiders en vooraanstaande individuen komen in hun mooiste kleren naar de kunstschatten kijken, en studenten houden ter gelegenheid een geanimeerd debat over de betekenis van deze terugkeer en het Musée d’Abomey, dat er speciaal voor is gebouwd.
Zou de verplaatsing van Ghezo’s standbeeld naar een Afrikaans museum een wederopstanding betekenen?
Na een paar interrupties van studenten begrijp je dat het inderdaad niet meteen duidelijk is wat deze terugkeer moet inhouden. Sommigen vinden het een klap in het gezicht dat er maar 26 werken terugkeren, terwijl zo’n 7000 gestolen werken nog in een Parijse opslag liggen stof te vangen. Ze vragen zich af waarom ze dankbaar moeten zijn voor de kruimels die hen zo achteloos zijn toegeworpen door de oude kolonisator. Zij zijn pas tevreden als alles terug is.
Anderen zijn ontroerd dat er nu een plek is voor scholieren om te bezoeken en met eigen ogen te zien dat ze wél een geschiedenis en cultuur hebben. De kolonisatie mag misschien voorbij zijn, het verdoezelen van andermans geschiedenis is helaas nog springlevend. Daar is ondertussen al veel over geschreven, maar niemand bracht het naar mijn mening beter onder woorden dan de Keniaanse schrijver Ngugi wa Thiong’o, die het in Decolonizing the Mind (1986) een ‘culturele bom’ noemde:
The effect of the cultural bomb is to annihilate a people’s belief in their names, in their language, in their environment, in their heritage of struggle, in their unity, in their capacities and ultimately in themselves…It makes them see their past as one wasteland of non-achievement and it makes them want to distance themselves from that wasteland.
Een student brengt in dat zij lange tijd dacht dat haar cultuur niets belangrijks had voortgebracht. Dat er nooit iets was geweest om trots op te kunnen zijn, en dat het haar ontroerde om nu bewijs te zien dat er van alles plaatsvond in haar land voordat de Europeanen kwamen; dat deze plek een geschiedenis heeft waaruit kostbare schatten zijn voortgekomen, die komende generaties kunnen zien zonder het vliegtuig te moeten nemen.
Door beelden te verbergen in een Franse kelder, lopen velen met het idee dat hun voorouders niets hebben bereikt
Haar interruptie krijgt een groot applaus. De studenten die blij zijn met de terugkeer zeggen dat het essentieel is om tastbare werken te hebben aan de hand waarvan hun geschiedenis gestalte kan krijgen. Zodat koninkrijken als die van Dahomey niet langer ‘de meest dode van de geschiedenis zijn’, zoals ze in Les statues meurent aussi werden genoemd. Door beelden te verbergen in een Franse kelder, lopen velen met het idee dat hun voorouders niets hebben bereikt. Sommigen beginnen bij gebrek aan beter te fantaseren, en beelden zich een verleden in waarin hun voorouders nooit iets verkeerds hebben begaan. Maar de kunstwerken plaatsen het verleden in perspectief – ook de schaduwzijde. Zo zien we een troon van prachtig houtsnijwerk, waarvan de details verraden dat de koning rijk werd door slavenhandel.
Zelf trekt koning Ghezo zich weinig aan van de fanfare om hem heen. Wanneer hij spreekt, is het om hem heen verder doodstil. In Les statues meurent aussi noemen ze musea mortuaria van de dood; iedere vitrine is een transparante grafkist waarin beelden bekeken worden terwijl ze al hun leven hebben verloren. Zou de verplaatsing van Ghezo’s standbeeld naar een Afrikaans museum dan een wederopstanding betekenen? Als dat het geval is, dan zeker niet een gelukkige. Nummer 26 vraagt zich af of dit wel het land is waar hij vandaan komt. Hij herkent niets meer, zelfs het weer lijkt anders, en zijn nieuwe lot als pronkstuk van een beschaving vindt hij maar vreemd. Eenmaal ontheemd, is het niet zo makkelijk om weer thuis te komen.
Want kunst gaat niet alleen om schoonheid of geschiedenis, maar ook om bezit en dus om macht
Tijdens de film moest ik aan mijn vader denken. Toen ik in 2013 vlak na de middelbare school naar Rome verhuisde, gingen mijn ouders mee en liepen we over het Forum Romanum. Aan het einde van het forum staat de boog van Titus, die de val van Jeruzalem in 73 viert. De geroofde zilveren trompetten en gouden kandelaar uit de Tweede Tempel staan afgebeeld aan de binnenkant van de boog. Eenmaal in Rome zouden ze zijn omgesmolten voor andere doeleinden. Een onverteerbaar verlies voor sommigen, waaronder mijn vader. Hij bleef lang voor de boog staan – onkarakteristiek lang, want hij was het juist die doorgaans zeurde of we verder konden lopen. ‘Waarom blijft-ie-daar nou staan?’, vroeg ik geïrriteerd aan mijn moeder. ‘Laat hem nou maar even’, antwoordde ze, ‘hij heeft tijd nodig. Hij is nog steeds boos.’
Mijn vader was boos over iets dat bijna 2000 jaar geleden was gebeurd. Als hij wist dat ergens in een kelder van Rome die ene kandelaar uit Jeruzalem stof stond te vangen, was hij er ongetwijfeld regelrecht op afgegaan, zich woedend een weg door de beveiliging banend. Of waarschijnlijker, zou hij verbolgen weigeren ooit maar een voet te zetten in dat land van dieven en plunderaars. Meer nog dan nu het geval is, zou hij rondlopen met een sluimerende woede, zoals die van een Griek in de Aya Sofia, een Palestijn in Jaffa, of een flink deel van de wereldbevolking in het British Museum.
Want kunst gaat niet alleen om schoonheid of geschiedenis, maar ook om bezit en dus om macht. Aan het begin van Dahomey toont Diop ons een ingezoomd beeld van glinsterende Eiffeltorens uitgestald op een kleed: souvenirs die ongedocumenteerden verkopen in de Franse hoofdstad. Het benadrukt hoe waardevolle spullen zonder blikken of blozen van het Afrikaans continent zijn gehaald, terwijl bewoners zelf met grote moeite onze kust bereiken, om nog maar te zwijgen over het bestaan dat hier wacht. Europa, dat de afgelopen eeuwen culturele bommen over de wereld slingerden, is nu het continent waar mensen naartoe trekken om hun verleden achter zich te laten.