All We Imagine as Light is Kapadia’s eerste fictiefilm. Ze vertelt het verhaal van verpleegkundigen Prabha (Kani Kusruti) en Anu (Divya Prabha), die samen een appartementje delen in Mumbai, waar het moessonseizoen over alles en iedereen een blauwe gloed legt. Hun gezamenlijke vriendin Parvaty (Chhaya Kadam) dreigt haar huis uit gezet te worden – haar thuis moet wijken voor een nieuwbouwproject. Overal klinkt geraas: op straat, in en om de flats, en in de harten van de twee huisgenoten. Anu sneakt na werk stiekem weg met haar vriendje Shiaz, van wie haar ouders niks mogen weten. Ondertussen staart Prabha naar haar nieuwe knalrode rijstkoker. Een cadeautje van haar echtgenoot, die ver weg woont en verder niks van zich laat horen.
Door de ogen van Prabha, Anu en Parvaty laat Kapadia de rest van Mumbai zien, een mega-stad vol mega-thema’s die soms zo intiem zijn als een keukentafelgesprek. Tussen de koffies en de bekende gezichten op het IFFR door kletsen we met de regisseur over wonen met huisgenoten, aan- en afwezige mannen, films kijken met vreemden en die red flag van een rijstkoker.
Ik wilde dat Prabha en Anu uiteindelijk empathie voor elkaar zouden voelen, ook al verschillen ze enorm van elkaar
Waarom wilde je je film maken over twee huisgenoten?
‘Huisgenoten zijn een heel stads fenomeen. In steden als Mumbai, waar wonen duur is, heb je geen andere keus. Ik vind het een leuk idee dat het een soort lootjes trekken is. Je kan bij een heel raar persoon terechtkomen, en dan zit je daarmee tot het huurcontract afloopt. Of dat je bij een vriend intrekt, maar het samenwonen die vriendschap doet instorten.’
‘Zeker in India, waar mensen meestal hun hele leven bij familie wonen, zijn huisgenoten echt iets stedelijks. Het is niet zoals in het Westen, waar je in dezelfde stad als je ouders kan wonen, maar wel op jezelf. De relatie tussen huisgenoten zegt veel over Mumbai als stad. Het kan leiden tot een levenslange vriendschap, of je kan totaal niet met elkaar overweg. Maar die frictie kan je ook doen groeien. Je leert er het beste van te maken. Ik wilde dat Prabha en Anu uiteindelijk empathie voor elkaar zouden voelen, ook al verschillen ze enorm van elkaar.’
Was dat ook zo op de set? Tijdens het kijken dacht ik: I love these girls, ik wil bij ze intrekken.
‘Ik werk het liefst met mensen die me goed liggen. Dus als ik aan het casten ben, nodig ik iedereen bij mij thuis uit; Kani en Divya zijn een weekend bij me blijven logeren. Ik wil tijd met iemand doorbrengen, een drankje doen, samen eten, samen wakker worden, ontbijt maken. Mijn actrices zijn echt onderdeel van de film, van waar het voor staat.’
‘Chhaya Kadam komt uit dezelfde regio als haar personage Parvaty. Uiteindelijk hebben we een deel van de film in haar dorp opgenomen. Haar vader werkte in de katoenmolens in Mumbai, dus ze is opgegroeid met de migratie waar de film over gaat. Ik denk dat ze een heel dapper pad is ingeslagen door acteur te worden en haar eigen leven te leiden. Ze is een heel cool persoon. Ik kende haar uit Fandry, een film waar ik als student fan van was. Die film zag ik tien jaar geleden, en ze was zó goed dat het al die tijd in mijn gedachten is blijven hangen. Dus ik dacht: ik ga haar vragen, maar ze zegt vast nee. Het is mijn eerste fictiefilm, voor haar is het haar vijftigste. Maar we zijn dikke vrienden geworden. We hebben een Whatsapp-groep samen. Kani en Divya spreken nauwelijks Hindi en Chhaya spreekt juist vooral Hindi. Dus ze praten in een soort gebroken eigen taal met elkaar. Dat is ook waar de film over gaat: het vormen van vriendschap ondanks taalbarrières.’
Vóór All We Imagine as Light heb je vooral documentaires gemaakt. Hoe was het om dit keer controle te hebben over je sets en props?
‘Veel elementen zaten al in het script. Ik schrijf op een visuele manier. Een deel komt ook uit de realiteit. De blauwe tegeltjes uit de keuken van Anu en Prabha komen bijvoorbeeld uit een ander appartement, dat gesloopt werd. Het is een mix van ideeën en dingen die ik in het echte leven ben tegengekomen. Daarna kies ik nauwkeurig wat ik in beeld breng.’
‘Ik had een geniale locatiescout, Kishor Sawant. Hij vond een ziekenhuis dat gesloopt zou worden en dat we daarom konden gebruiken zoals het was. Het was superraar: alle instrumenten lagen er nog. Het was een functionerend ziekenhuis maar alles zag eruit alsof het uit de jaren 80 kwam. Ik dacht: thank god dat ze dit hebben gesloten. Elke kamer was gesponsord door een rijke donor die de vrijheid had gekregen om de kamer zelf in te richten. De ene ruimte had felroze tegels, in een andere zag je overal Mickey Mouse. Het voelde als een belichaming van wat Mumbai ook is: iedereen doet gewoon maar wat. Er is geen plan.’
De rijstkoker die Prabha krijgt, was dat ook zo’n geluksvondst?
‘Ik was geobsedeerd door het idee van een keukenapparaat dat alles in een ander daglicht zet. Het is zo’n banaal object, maar ik zag het als een symbool van de waarden van het patriarchaat en hoe kapitalisme daarvan profiteert. Je ziet het in hoe keukengerei wordt geadverteerd in India. Het is niet: ‘koop deze rijstkoker, want dan heb je tijd om een baan te vinden’. Het is: ‘als vrouw heb je deze rijstkoker nodig, zodat je meer tijd hebt om voor je kinderen te zorgen’. Het draait om het zijn van een betere moeder, een betere echtgenote. Keukengerei wordt gefotografeerd en belicht alsof het juwelen zijn. Ze draaien rond in slow motion. Ik wilde een keukenapparaat waarin al die ideeën samenkomen. We gingen op zoek naar de perfecte rijstkoker, maar in Duitsland [één van de landen waar All We Imagine as Light is geproduceerd, red.] worden ze niet zoveel gemaakt. Dus we moesten ‘m samenstellen uit verschillende onderdelen.’
Dus je hebt ‘m zelf gemaakt?
‘Het is een soort alien. Een Frankenstein-rijstkoker. We hebben ‘m rood geverfd met autolak. Het designteam ging er helemaal in op.
Je zegt in interviews dat liefde in India heel politiek is. Kan je daar meer over vertellen?
‘We zijn een land dat geobsedeerd is met identiteit, kaste en religie. Als je met iemand aan het daten bent of verliefd wordt, is de goedkeuring van je ouders daar een groot onderdeel van. Naar mijn mening houdt dat het kastenstelsel in stand. Het is lastig voor jonge mensen om hun eigen keuzes te maken in de liefde. Als je aan het daten bent zeggen je ouders óf dat je meteen moet trouwen, óf ze doen hun best om je uit elkaar te houden. Daar gaat mijn vorige film ook over. Ik vind het vreselijk verdrietig dat mensen die keuzes niet zelf kunnen maken.’
‘Liefde is overal politiek. In het Westen spelen dezelfde kwesties, wat ras en religie betreft. We kunnen wel zeggen dat we overal oké mee zijn, maar we weten allemaal dat dat niet zo is. Er komt net zo goed een hoop bagage bij kijken. In India is het alleen meer zichtbaar.’
Er zit een quote in de film: ‘Mumbai is a city of illusions. You have to believe in the illusion, or you go mad.’ Ondanks de gentrificatie, de politieke problemen en de onmogelijke liefdes blijft je film in de stad geloven – het wordt nooit cynisch.
‘Die warmte komt vanuit de relatie tussen de vrouwen, vanuit de mogelijkheid om dat soort relaties te creëren. In mijn film is Mumbai een utopie, waarin niet wordt gekeken naar identiteit, waar mensen verder kunnen gaan dan dat. Ik voel veel liefde voor mijn personages, ook al zijn ze niet perfect. Prabha is iemand met wie ik het vaak oneens ben, maar toch voel ik veel empathie voor haar. Op Anu ben ik soms boos, als ze geen rekening houdt met de gevoelens van anderen. Maar ik ben ook dol op haar. Parvaty is mijn lievelingspersonage, omdat ze gewoon doet wat ze wil. En de mannen die je in beeld ziet zijn heel innemend en lief. De mannen die je niet ziet zijn degenen die alle problemen veroorzaken.’
Ik wilde laten zien hoeveel impact mannen kunnen hebben zonder aanwezig te zijn
Heb je de stomme mannen bewust buiten beeld gelaten?
‘Ik wilde laten zien hoeveel impact mannen kunnen hebben zonder aanwezig te zijn. Toen ik research deed voor deze film, kletste ik met iedereen die maar met me wilde praten. Ik vind de werkelijkheid veel interessanter dan cinema. Je kan heel veel putten uit één wandelingetje door de buurt. Dus ik ontmoette een hoop vrouwen, zomaar, en ik stel van nature veel vragen. Een meisje dat in mijn straat werkte zag me en merkte op dat ik een salwar kameez droeg, een katoenen broek met een tuniek. Het is superheet in Mumbai, dus ik draag ze vaak. Zij droeg sari’s van zwaar polyester, het type synthetische stof waar je alleen maar meer van gaat zweten. Dus ik vroeg: waarom koop je niet ook een salwar kameez? Toen zei zij dat haar schoonvader boos zou worden als hij erachter kwam dat ze geen sari droeg. Terwijl hij in een of ander dorp ver weg woonde.’
‘Dat spookte door mijn hoofd. Ze was in haar familie degene die het meeste geld verdiende. En toch werd wat ze droeg bepaald door een of andere oude vent ergens in een dorpje. Mannen houden de controle over de lichamen van vrouwen, over hun kleding, over keuzes in het algemeen. Dat gebrek aan autonomie is heel frustrerend en irritant. Maanden later zag ik haar weer, in een salwar kameez. Ik zei: look at you, wat is er veranderd? Haar schoonvader was overleden.’
Je krijgt in je film ook het gevoel dat iedereen elkaar in de gaten houdt.
‘In India word je altijd bekeken. Daarom is het voor Anu zo fijn dat ze in de grote stad anoniem kan zijn. Ze kan het ziekenhuis uit lopen en ronddwalen met haar vriendje, en niemand die het opvalt. Dat zou onmogelijk zijn geweest in haar geboortedorp. Daar kent iedereen elkaar. In India hebben we sterke netwerken. Dat mes snijdt aan twee kanten: er is een gevoel van gemeenschap, mensen zijn er voor elkaar. Maar ze zijn óók heel bemoeizuchtig.’
De bioscoop is een van de weinige overgebleven plekken waar je met elkaar zo’n louterende ervaring kan hebben
In mijn lievelingsscène uit de film kijken de verpleegsters samen een film. Wat betekent de bioscoop voor jou als maker?
‘Bioscopen zijn een beetje als steden. Je komt aan, je bent in het gezelschap van volslagen vreemden, en je deelt met z’n allen een ervaring. Je kan huilen in de duisternis en een heel persoonlijke ervaring hebben met een film, en tegelijkertijd ben je omgeven door anderen. Steden zijn ook zo. Soms zit je overweldigd in de trein en rolt er een traan over je wang en bemoeit iedereen zich verder met z’n eigen zaken. De bioscoop is een van de weinige overgebleven plekken waar je met elkaar zo’n louterende ervaring kan hebben.’