Maar je kunt je ook afvragen of iemand die barst van de sensatiezucht de aangewezen persoon is om een film te maken over een massamoord. Ik vroeg me af hoe Nolan Oppenheimer zou neerzetten. Zijn we hier getuige van het ontstaan van een nieuwe Amerikaanse mythe? Zouden we alleen Amerikanen te zien krijgen, of ook de verhalen van Hiroshima en Nagasaki?
Op zoek naar antwoorden bekijk ik de trailer. Wijzer word ik er niet van, maar in een van de meest gelikete comments lees ik hoe iemand een deel uit zijn vaders dagboek vertaalt, die op 14-jarige leeftijd de bom meemaakte. De man schrijft onder andere dat alle slachtoffers dusdanig onherkenbaar waren – geen haar of kleren meer, enorme blaren overal op de huid – dat zijn vader (de opa dus van degene die de comment plaats) in de monden van de slachtoffers op zoek moest naar de gouden kies waaraan hij zijn vrouw nog kon herkennen.
Ik moet toegeven, ik kijk bijna nooit naar films over de Holocaust. Massamoorden probeer ik als het even kan te vermijden.
Vlak na de première van Oppenheimer, koop ik een kaartje in Parijs. Gelukkig voor mij blijkt het geen film te zijn over oorlogsslachtoffers. Little Boy valt wel, maar de manier waarop we dat meemaken is uiterst gefilterd. We kijken naar Oppenheimers gezicht terwijl hij en de rest van zijn team luisteren naar president Truman, die meedeelt dat de bom uren geleden gevallen is. Nolan kon niet duidelijker aangeven dat het hem niet om de bom te doen is, maar om de schuldbewuste man die meent aan de knoppen ervan te staan.
Een suggestie die Truman in de film overigens kordaat van tafel veegt. Hij was het die de opdracht gaf, niet Oppenheimer, verzekert Truman hem. Het bloed kleeft in de eerste plaats aan Trumans handen. Stel je niet zo aan, zegt hij met zoveel woorden: ik ben de verantwoordelijke en je ziet mij niet zo theatraal dat kruis op m’n rug dragen.
Nolan associeert Oppenheimer met Prometheus, die het vuur van de goden stal en aan de mensen gaf
Het is een thema dat vaker in de film terugkeert. Na de oorlog beginnen steeds meer mensen zich te ergeren aan de manier waarop Oppenheimer de atoombom naar zich toetrekt. Hij lijkt de bom te koesteren als zijn hoogstindividuele trauma. Nolan associeert Oppenheimer direct met Prometheus, die het vuur van de goden stal en aan de mensen gaf, en daarvoor eeuwig moest boeten. Je hebt die lont nou eenmaal aangestoken, Oppie, je kunt nog zo hard schreeuwen, maar die brand kun je niet meer beheersen.
Een dag na het zien van Oppenheimer reisde ik af naar Deventer, waar volgens Joodse traditie een jaar na de sterfdag van mijn overgrootmoeder de grafsteen werd onthuld. De rabbijn vertelde over hoe Adam en Eva, de eerste mensen, zich verstopten voor God nadat zij de verboden vrucht hadden gegeten. Wegvluchten was de eerste strategie die ze toepasten om onder hun kwade geweten uit te komen. Maar God ging door de tuin en riep ‘Adam, waar ben je?’ waarop hij zich vertoonde, vijgenblad voor zijn kruis, en antwoordde: ‘hier sta ik’.
Een toevallige samenloop van gebeurtenissen, maar het deed me wel vermoeden dat Nolan er misschien naast zat door Oppenheimer als een twintigste-eeuwse Prometheus af te beelden. Ik denk niet dat Oppenheimer de bom jaloers naar zich toe trok, vastberaden zichzelf een martelaar te maken. Ik zag eerder een man voor me die besefte dat hij grote fouten heeft gemaakt, en zich vervolgens inzette om de kwalijke gevolgen van zijn handelen te beperken. Dat is geen vluchtgedrag. Dat is ergens voor staan met een vijgenblad voor je schaamdelen.
Na de ceremonie liepen we kort over de kleine joodse begraafplaats van Deventer. Op sommige grafstenen las ik de naam Oppenheim. En zo dwaalden mijn gedachten weer af naar Hiroshima en Nagasaki.